-
1 prononcer
prononcer [pronnõsee]II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:il prononce bien • hij heeft een goede uitspraakprononcer de manière indistincte • onduidelijk spreken1 zich uitspreken ⇒ beslissen, stelling nemen3 duidelijker, sterker wordenv1) uitspraak doen, vonnissen2) beslissen3) uitspreken, wijzen [vonnis]4) zeggen -
2 il prononce bien
См. также в других словарях:
Gutmeinen — 1. Das Gutmeinen macht viel Leut weinen. – Petri, II, 63. 2. Es meints oft einer gut, aber es gereth doch nicht allewege. – Petri, II, 287. *3. Er meint es wol gut, aber seine Ohrfeigen thun wehe. Holl.: Hij heeft een goede meening, maar eene… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon